Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
O, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Dit is een van mijn favoriete gedichten. Neeltje Maria Min schreef het in 1963 toen ze negentien was. Het stond in haar debuut en het maakte haar in 1966 in één klap beroemd. Het is nog steeds een van de beroemdste gedichten uit de Nederlandse poëziegeschiedenis.

Op het oog is het een eenvoudig vers. Maar de woorden hebben toch een enorme kracht in zich. Het gedicht verwoordt een verlangen naar geborgenheid, naar gezien worden. Ze wil dat iemand haar bij haar naam noemt, zodat haar bestaan bevestigd wordt. Het is heel vanzelfsprekend dat onze naam klinkt. Maar we beseffen pas hoe belangrijk het is wanneer je niet meer bij je naam aangesproken wordt. Pas als je de eenzaamheid voelt en erdoor geraakt wordt, besef je hoe belangrijk het is bij je naam genoemd te worden.

In het gedicht is voelbaar dat er iets ontbreekt. Dat ze zich niet erkend en benoemd en gezien voelt. Haar kind is blijkbaar nog te klein om haar naam te weten. Haar moeder zou haar naam moeten weten, maar is die vergeten. Volgens mij niet door vergeetachtigheid. Maar omdat de moeder de dochter ‘ontkent’, omdat de moeder de dochter niet ziet zoals ze is, of omdat de moeder-dochterrelatie slecht is. Dit gemis geeft haar een unheimisch gevoel, ze voelt zich niet geborgen.

Ze verlangt er intens naar dat iemand haar bij haar naam noemt. Haar ziet, aanspreekt, erkent en geborgenheid laat voelen vanuit liefde. De tweede strofe is dan ook als een smeekgebed. Noem mij, noem mij, spreek mij aan. O noem mij bij mijn diepste naam. Maar tegen wie uit ze dit verlangen? Tegen haar kind, haar moeder? Roept ze het in de leegte tot wie het maar horen wil of is het een smeekgebed naar God? Smeekt ze God om een teken, een stem? Iets dat haar bevestigt in haar bestaan, dat haar geborgenheid geeft?  Geborgenheid die we als mens nodig hebben.

Het smeekgebed van Neeltje Maria Min doet me denken aan de woorden in Jesaja 43:1 Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij. Wij worden door God bij onze naam geroepen. Door de Ene van wie de naam zich laat omschrijven als ‘Ik zal met je zijn’. Hij noemt ons, spreekt ons aan, noemt ons bij onze diepste naam, met liefde. En wij mogen Hem smeken vanuit onze eenzaamheid, om onze naam te blijven noemen.

Laten we elkaar binnen onze gemeente ook bij de naam noemen. Bekenden en vreemdelingen. Vaste kerkgangers en gasten. Om eenzaamheid tegen te gaan, zeker tijdens de komende vakantieperiode. Om te voorkomen dat gasten zich alleen voelen staan. Maar dat ze zich in ons midden welkom voelen. Meer nog, tot bestaan geroepen.

O noem mij bij mijn diepste naam. Want voor wie ik liefheb, wil ik heten.

ds. Jeannet van Doorn