Het was al een hele stap om een paar jaar geleden mijn baan op te zeggen en theologie te gaan studeren. Wat bijna niemand weet is dat ik het liefst monnik was geworden in een klooster of abdij. Nog steeds kan ik wel eens wegdromen bij de gedachte dat ik in de vroege ochtend vanuit mijn cel, het habijt net aangetrokken, in alle rust schrijdt naar de kapel. Daar met mijn medebroeders de lofzang aanhef en vervolgens biddend en werkend mijn dag invul.

Ik stel me dan zo voor dat ik verantwoordelijk ben voor de moestuin of bibliotheek. Misschien een eigen bier- of kaarsenmakerij. En dan in van die eeuwenoude gebouwen met loopgangen, meerdere kapellen, stallen, een grote bibliotheek, een kleine bibliotheek, gastenverblijf en ga zo maar door.

Twee kleine probleempjes: één, ik ben niet Rooms Katholiek. En vooralsnog bestaan er geen Protestantse kloosters die voldoen aan het plaatje. In Fryslân staat ‘Nijkleaster’, een prachtig initiatief ontstaan in Jorwert. Daar in de buurt is een oude hoeve verbouwd tot protestants klooster. Ik was oprecht geïnteresseerd, heb me ingelezen en was enthousiast over de gedachte dat het misschien dan toch mogelijk zou worden. Echter, tijdens één van mijn zoektochten naar meer informatie stuitte ik op een interview met één van de bewoners. De man in het interview was erg blij. Maar, zo zei hij, zijn vrouw had nog enige twijfel gehad. Gek vond ik dat. Een klooster is toch per definitie een plek waar je je alleen uit de wereld terugtrekt. Je wijdt je leven aan God en gaat met Hem een eeuwige verbintenis aan. Maar goed, dit is een protestants klooster en protestantse geestelijken mogen trouwen. Dus daar kon ik wel mee leven. Maar het interview ging verder met de vrouw in kwestie. Ze gaf inderdaad aan enige twijfel te hebben gehad. Wat haar over de streep hielp was dat de kinderen wel meteen enthousiast waren.
Einde droom aan een protestant klooster voor een gewijd leven in stilte…

Probleempje twee: ik hecht mij waarschijnlijk te veel aan aardse zaken om mij terug te kunnen trekken in een geestelijk leven. Nu is dat natuurlijk het hele idee van intreden: dat je ondanks alle verleidingen toch kiest voor soberheid. Eigenlijk is het dan ook een heel slap argument en zou ik mezelf door elkaar moeten schudden. Het hele idee van geloven is toch dat we de eeuwigheid verkiezen boven het ogenblik? En aardse genoegens zijn per definitie tijdelijk, toch?
Het is echter niet alleen het materiële of het lijfelijke, het is ook het geestelijke wat mij in het dagelijks leven vasthoud. Vrienden en familie, werk, vrijwilligerswerk, een bijdrage leveren aan de samenleving. Er zijn kloosters waar een leven in de seculiere maatschappij ook mogelijk is, maar dat is toch anders. En dan moet ik ook al die leuke en gezellige gemeenteleden missen, waar ik mij nu zo verbonden mee voel. Dan was ik nooit als predikant in opleiding in Ermelo aan de slag gegaan, waar ik zo hartelijk ontvangen ben en nu al vele dierbare herinneringen aan heb (en gelukkig is het nog niet voorbij).

Ik zou liegen als ik zeg dat ik het allemaal achter me kan laten. Ik stel me zo voor dat ik in de vroege ochtend, chagrijnig omdat de wekker zo vroeg gaat, mij met stevige tred haast naar de kapel omdat ik anders te laat ben. Tijdens het eerste gebed droom ik al weer weg, denkend aan het leven buiten. Daar zou ik dan een ‘gewone’ predikant zijn midden in de gemeente, met mijn vrienden een biertje drinken en gesprekken hebben over politiek, liefde, plannen voor de toekomst en óók geloof. Met beide benen in de samenleving. Ja, ik denk dat ik dat zou dromen als ik iedere ochtend in die kloosterkapel zou zitten.
Gerard Ekelmans